College 1 Immuniteit van transplantatie Flashcards

1
Q

wat zijn de vijf meest voorkomende transplantaties?

A
  1. cornea
  2. nier
  3. pancreas
  4. lever
  5. hart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn transplantaties in NL en waarom?

A
  1. nier: chronisch nierfalen door nefritis, complicaties DM –> veel op wachtlijst
  2. hart: hartfalen
  3. long: resp insuf door CF, IPF, sarcoidose, COPD (relatief veel op wachtlijst)
  4. pancreas/eilandjes van lagerhans: IDDM
  5. lever; leverfalen door congenitaal, hepatitis, cirrose
  6. Dunne darm
  7. huid: brandwonden
  8. cornea –> cataract –> veel op wachtlijst
  9. bot
  10. beenmerg (perifere stamcellen): thalassemie, SCID, leukemie, AIZ, metabole stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke organen hebben een betere transplantaat overleving en welke minder?

A
  1. Hart: goed
  2. levende donor nier
  3. postmortale nier
  4. pancreas: eerst redelijk, later wat minder
  5. long: eerst goed, later minder
  6. lever: redelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kan iemand zijn leven lang doen met een transplantaat orgaan?

A

Soms meerdere nodig door
- afstoting op lange termijn
- te veel achteruitgang orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn complicaties van een transplantatie?

A
  1. AFSTOTINGSREACTIE!
  2. nabloeding
  3. infectie
  4. andere chirurgische complicaties
  5. bijwerkingen medicatie
  6. recidief oorspronkelijke ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waardoor komen afstotingsreacties?

A

Lichaam herkent het als lichaamsvreemd door genetische verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke vormen van transplantatie zijn er?

A
  1. auto transplantatie: geen genetisch verschil (eigen weefsel) waardoor geen afstoting
  2. Syngene transplantatie: tussen 1-eiige tweelingen –> HLA-identiek waardoor kleine kans op afstoting, maar door epigenetische verschillen kan het toch voorkomen
  3. allogene transplantatie: ander individu (binnen 1 soort)
  4. xenotransplantatie: ander dier (verschillende soorten)
    –> hoge immunogenitciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de transplantatie-Ag?

A
  1. MHC-Ag: belangrijkst
    a) klasse 1: A, B en C –>
    15 000 verschillende allelen
    b) klasse 2: DP, DQ en DR –>
    5000 verschillende allelen

–> Heel veel allelen en veel verschil tussen individuen (polymorfisme en polygenie)

  1. Non-MHC-Ag: minor-Ag
    –> Belangrijkste op Y-chromosoom
  2. ABO bloedgroep Ag –> Ab natuurlijk aanwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het haplotype?

A

combinatie van maternale en paternale allelen van HLA

–> 2 niet-verwante individuen zijn vrijwel nooit MHC-identiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe snel is de afstoting door T-cellen?

A

First set: snel

Second set: nog sneller (2e transplantatie) door geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe gaat de pathogenese van afstoting?

A

Voorbeeld: huid transplantatie

Inductie van allo-reactiviteit
- Dus nemen stukje lichaamsvreemd Ag op
- naar drainerende LK
- presentatie aan T-cellen
- activatie
- migratie T-cellen naar locatie in weefsels
- afstoting tegen vreemde Ag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke twee soorten T-cellen afstotingsreacties zijn er?

A
  1. Directe T-cel alloreactie
    wanneer: 1e maanden na transplantatie
    - donor APC presenteert willekeurig peptide (in MHC-1 of MHC-2)
    - ontvanger T-cel (CD4 of CD8) herkent het MHC op de APC als lichaamsvreemd
    - afweer reactie
    KRUISREACTIE: de T-cel herkent het MHC-molecuul van een eerder gezien MHC-molecuul bij bvb een virale infectie (omdat op elkaar lijkt) –> hierdoor activatie (want eigenlijk niet opgeleid om lichaamsvreemd MCH te herkennen)
    –> het zijn dus eigenlijk virusspecifieke T-cellen die zo bijdragen aan de alloreactie
  2. Indirecte T-cel alloreactie
    wanneer: na enkele maanden = CHRONISCHE AFSTOTING
    - Donor APCs sterven af
    - materiaal wordt opgenomen door APC van de ontvanger
    - presentatie van oa MHC-peptiden aan T-cel (door eigen MHC)
    - afstotingsreactie
    ALS: gebeurt pas als de APCs van de donor afgestorven zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Is elk orgaan even gevoelig voor afstoting?

A

Immunogeniciteit verschilt per orgaan (in welke mate afstoting oproepen)
Door:
a) variatie in MHC-expressie niveau
b) variatie in APCs –> mn DCs die nodig zijn voor de T-cel activatieW

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke organen hebben de hoogste en welke de minste immunogeniciteit? wat is de belangrijkste factor?

A
  1. Hoogst: beenmerg –> veel DCs in
  2. huid
  3. pancreas
  4. hart
  5. nier
  6. lever: weinig DCs

Met name de hoeveelheid DCs draagt hier aan bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In welke gevallen kunnen er al aanwezige Ab zijn tegen MHC?

A
  • eerder transplantatie gehad –> vooral bepaalde organen niet meer ontvangen
  • vreemd ABO-Ag door bloedtransfusie
  • zwangerschap: Ab tegen HLA van vader (lichaamsvreemd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke IS onderdelen spelen een rol bij de afstoting?

A
  1. T-cellen
  2. Macrofagen
  3. Ab –> complement activatie en neerslaan van immuuncomplexen –> schade
17
Q

Welke twee soorten afstotingsreacties zijn er obv Ab?

A
  1. gepreformeerd: pretransplanatatie zijn er al alloreactieve B- en T-cellen aanwezig waardoor al Ab
    (al eerder iets van transplantatie, transfusie of zwangerschap)
  2. Geïnduceerd: posttransplantatie vorming van afstoting/alloreactiviteit (nog nooit eerder iets van transplantatie gehad)
18
Q

Welke drie type afstotingsreacties zijn er?

A
  1. Hyperacuut = humoraal
    Wanneer: 24h (binnen enkele uren)
    Door: gepreformeerde allo-Ab tegen donor MHC en ABO bloedgroep
  2. Acuut: cellulair en/of humoraal
    Wanneer: binnen eerste 3-6 mnd
    Door:
    - inductie adaptieve allo-immuunrespons tegen donor MHC via nieuw productie (duurt even)
  3. Chronisch
    Wanneer: na maanden tot jaren
    Door: allo-immuunresponsen EN niet-immunologische oorzaken
19
Q

wat is er te zien bij een acute afstotingsreactie bij de nier?

A
  1. cellulair: tubuli worden kapot gemaakt door T-cellen
  2. humoraal:
    - depositie van Ig
    - activatie van complement
    –> veel schade
20
Q

wat is het belangrijkste probleem bij chronische afstotingsreacties?

A

Vaatschade
–> BW vorming in vaatwanden –> occlusie –> verminderde doorbloeding orgaan –> orgaandood

21
Q

wat is de rol van de adaptieve en innate afweer bij afstotingsreacties?

A
  1. adaptief: allo-immuunrespons van T- en B-cellen tegen lichaamsvreemde ABO- en MHC-Ag
  2. Innate: vn bij chronische afstoting –> invloed op allogeniciteit van orgaan
    a) ziekte of trauma waaraan donor is overleden
    b) duur van de hersendood
    c) mate van ischemie/perfusieschade (agi koude ischemietijd)
    d) operatieprocedure
    Door: Leuko en complement activatie en cytokine productie –> schade –> meer Ag –> activatie IS etc
22
Q

wat zijn de minor-Ag bij transplantatie?

A
  • Eiwitten die worden gecodeerd door polymorfe genen buiten het MHC kun- nen ook herkend worden door het immuunsysteem van de ontvanger
  • In principe kan elke variant van een eiwit dat gepro- duceerd wordt in het donororgaan, maar dat afwezig is of in een andere vorm voorkomt bij de ontvanger, dienstdoen als transplantatieantigeen.
  • Voorwaarde is dat een peptide afkomstig van dat eiwit gepresenteerd kan worden in de context van de eigen MHC-moleculen van de ontvanger.
  • herkenning door door T-lymfocyten van de ontvanger zal altijd berusten op indirecte herkenning en is identiek aan herkenning van virale en bacteriële eiwitten.
23
Q

wat is kenmerkend voor de chronische afstoting?

A
  • verbindweefseling van het getransplanteerde orgaan
  • een ongebreidelde groei van vasculaire gladde spiercellen, zodat de bloedvaten in het transplantaat geleidelijk afgesloten worden = vasculaire occlusie (vaatschade)

Rol:
- Allo-Ag afhankelijke factoren
- Allo-Ag onfhankelijke factoren

Factoren:
- hypertensie
- hyperlipidemie
- geneesmiddelen toxiciteit (ook die van transplantatie)
- Virale infecties
- late effecten van ischemie of perfusieschade
- terugkeer oorspronkelijke ziekte
- VAATSCHADE: belangrijkste rol voor afstoting –> BW vorming in vaatwanden –> occlusie –> verminderde doorbloeding orgaan –> orgaandood

–> cellulaire en humorale immuunrespons tegen MHC-klasse-I en -II –> MHC-1 is belangrijkste doelwit

24
Q

Waartegen wordt gematcht bij HLA-matching?

A

Klasse 1:
- HLA-A
- HLA-B

Klasse 2:
- HLA-DR

–> tegen de andere alleen als bewezen HLA-Ab zijn
–> anders niet voldoende additioneel effect om voor de andere te matchen maar maakt het vooral ingewikkelder

25
Q

wat is belangrijk bij de hyper-acute afstotingsreactie?

A

Humoraal
Binnen 24h na aansluiting op vaten

Door: gepreformeerde allo-Ab tegen donor MHC en ABO-bloedgroep

  • ABO-Ab zijn standaard aanwezig
  • MHC-1-Ab niet tenzij eerder in aanraking meegekomen (anders moeten die eerst gemaakt worden –> meer bij chronisch)
  • hiervoor altijd een kruisproef doen met serum van ontvanger en leukocyten van donor –> als reactie: dan niet deze donor gebruiken (want patient heeft dus gepreformeerde Ab tegen deze donor)
    LET OP: kan niet met medicatie onderdrukt worden!!

LET OP: gaat enkel over MHC-1!!

26
Q

Waarop matchen we bij een transplantatie?

A
  1. ABO-compatibiliteit
  2. MHC-compatibiliteit
27
Q

wat doen we bij naast matching?

A
  1. Pre-transplantatie humorale kruisproef
  2. Pre-transplantatie cellulaire kruisproef
  3. HLA-typering
  4. Ab bepaling
28
Q

Hoe werkt de Pre-transplantatie humorale kruisproef? Waarvoor?

A
  • serum ontvanger en cellen donor bij elkaar + complementfactoren (voor activatie IS en doden van cellen)

Positief: reactie (celliyse) –> kans dat bij transplantatie afstoting optreedt
Negatief: geen reactie (geen Ab tegen de donor)

Voorkomen mn hyperacute afstoting

29
Q

Hoe werkt de Pre-transplantatie cellulaire kruisproef? Waarvoor?

A

MLR = mixed lymphocyte reaction
- APC van donor of ontvanger
- In contact met T-cellen ontvanger of donor
- T-cel activatie met proliferatie
OF Celdood door CD8 cellen

Herkenning van lichaamsvreemd MHC

Voor: voorkomen acute afstoting (T-cel gemedieerd)

30
Q

Wat doen we om de gepreformeerde immuniteit te voorkomen tegen de donor?

A
  • optimale ABO-match middels typering van donor en ontvanger
  • optimale MHC-match typering donor en ontvanger
31
Q

Welke typering doen we in ieder geval bij transplantatie?

A
  • HLA-typering
  • Bloedgroep
  • Ab

–> Hoe groot is de kans dat het mis gaat

32
Q

Welke twee manieren van HLA-typering zijn er?

A
  1. serologisch
  2. Moleculair
33
Q

Hoe werkt de serologische HLA-typering?

A

Doel: typering van de MHC-1 van de donor

  • serum van patient waarvan bekend dat Ab heeft tegen specifiek HLA-moleculen
  • toevoegen van complement
  • samen met cellen van potentiële donoren
  • als cellysis –> donor bevat het specifieke HLA-molecuul

Is veel minder diep dan moleculair!!

Kan ook andersom:
- MHC waarvan bekend op cellen
- serum ontvanger bij doen
- als reactie: ontvanger bevat Ab tegen dit specifieke HLA

34
Q

Hoe werkt de moleculaire HLA-typering?

A

Doel: typering MHC-1 en MHC-2

  • PCR amplificatie van gen-segmenten
  • bekijken (met verschillende technieken) of allel aanwezig

SBT = sequence based typing
- nucleotidesequentie
- matchen
- enkele mismatchen zijn acceptabel
- maar In HLA-A, HLA-B of HLA-C niet –> bijna altijd T-cel remedieerde en Ab gemedieerde afstoting

35
Q

Wanneer zijn de MHC-1 en MHC-2 vooral van belang bij de afstoting?

A

MHC-2 match:
–> is enkel in de eerste periode van belang (acute afstoting) –> bevindt zich alleen op de Immuuncellen van de donor
–> sterven op een gegeven moment af

MHC-1: zowel kort als langer na transplantatie belangrijk (acuut en chronisch)

  • APCs van donor sterven op een gegeven moment af
  • MHC-2 van donor zijn dus op een gegeven moment niet meer aanwezig –> maar waren dus in eerste fase wel doelwit
  • MHC-1: zit op alle cellen en zal dus veel tot expressie komen in het transplantaat
    –> zal dus altijd doelwit blijven
    Want als cellen in het transplantaat afsterven (onderdeel van normale fysiologie) –> zullen de APCs van de ontvanger Ag opnemen en presenteren