Caput 4 deel 5

Question 1

excipere

Answer 1

-io; excepi, exceptum: uitnemen, opvangen

Question 2

eripere

Answer 2

-io; eripui, ereptum: wegrukken

Question 3

exire

Answer 3

-eo; exii, exitum: buitengaan, eindigen

Question 4

imponere

Answer 4

-o; imposui, impositum: plaatsen, opleggen

Question 5

ingredi

Answer 5

-ior; ingressus sum: binnengaan, beginnen

Question 6

inire

Answer 6

-eo; inii, initum: binnengaan, beginnen

Question 7

ludus

Answer 7

lud-i, m: het spel, de school

Question 8

causa

Answer 8

caus-ae, v: de oorzaak, de reden, het proces

Question 9

cura

Answer 9

cur-ae, v: de zorg

Question 10

bellum

Answer 10

bell-i, o: de oorlog

Question 11

consilium

Answer 11

consili-i, o: het overleg, de raad, het plan

Question 12

matrimonium

Answer 12

matrimoni-i, o: het huwelijk

Question 13

proelium

Answer 13

proeli-i, o: de veldslag

Question 14

signum

Answer 14

sign-i, o: het teken

Question 15

silentium

Answer 15

silennti-i, o: de stilte

Question 16

telum

Answer 16

tel-i, o: het aanvalswapen, het projectiel

Question 17

aeger

Answer 17

aegra, aegrum: ziek

Question 18

magnificus

Answer 18

-a, -um: prachtig

Question 19

hospes

Answer 19

hospit-is, m: de gast, de gastheer

Question 20

gens

Answer 20

gent-is, v: het geslacht, de volksstam

Question 21

quies

Answer 21

quiet-is, v: de rust

Question 22

virgo

Answer 22

virgn-is, v: e maagd, het meisje

Question 23

audax

Answer 23

-, -; audacis: moedig, overmoedig

Question 24

complures

Answer 24

-, complura; complurium: meerdere

Question 25

acies

Answer 25

aciei, v: de slagorde