Bouwstenen van verhalen Flashcards
Belangrijkste personage of hoofdpersonage
Protagonist
maakt het de protagonist moeilijker of onmogelijk om zijn doel te bereiken
Antagonist of tegenspeler
verschillende rollen, helpers, of tegenstanders van het hoofdpersonage, je komt minder te weten over hun verhaal
Nevenfiguren
personages die kleur geven aan de achtergrond
Figuranten
maken een evolutie voor
Volle karakter
vast en onveranderlijk
Vlakker karakter
Neemt deel aan de actie en beschrijft gebeurtenissen in het moment (ik)
belevende-ik verteller
(Ik) kijkt terug op de gebeurtenissen die al hebben plaatsgevonden
Verhaal vertelt uit perspectief van een bepaald personage waarbij de lezer enkel toegang heeft tot de gedachten en gevoelens van dat personage
personeel vertelperspectief
Verteller staat buiten verhaal, weet alles over de personages en gebeurtenissen en kan vooruitkijken in de tijd
alwetend of autorieel vertelperspectief
Kalendertijd
is de tijdsperiode waarin een verhaal zich afspeelt
Flashback
voorbije periode
Flashforward
naar de toekomst
Terugwijzing
korte gedachte of herinnering
Vertelde tijd
de tijd die voorbij gaat in het verhaal
verteltijd
de tijd die nodig is om het verhaal te vertellen of te lezen
Tijdsprongen
verhaal gaat veel sneller: verteltijd veel korter dan vertelde tijd
Retardering
Auteur beschrijft gebeurtenissen zeer uitvoerig, gaat traag: verteltijd veel langer dan vertelde tijd
tijddekking
Verteltijd gelijk aan de vertelde tijd
Geografische ruimte
de plaats waar de gebeurtenissen in het verhaal zich afspelen
Sfeerscheppende ruimte
de beschrijving van de ruimte kan een weergave zijn van de stemming in het verhaal
Sociale ruimte
personages maken door hun afkomst, beroep, hobby’s,… deel uit van een bepaalde groep
Symbolische ruimte
de ruimte kan symbolisch zijn voor de gevoelens van het personage of de situatie waarin het zich bervindt