Babbel Dutch A1-5

Question 1

I am counting from one to ten.

Answer 1

Ik tel van een tot tien.

Question 2

I have a break at two o’clock and at seven o’clock.

Answer 2

Ik heb pauze om twee uur en om zeven uur.

Question 3

May I ask you (formal) something?

Answer 3

Mag ik u iets vragen?

Question 4

Could you (formal) show me that on the map?

Answer 4

Kunt u mij dat op de plattegrond laten zien?

Question 5

Could you (formal) help me?

Answer 5

Kunt u mij helpen?

Question 6

I don’t know this place (lit. here). (I am here not familiar/knowing.)

Answer 6

Ik ben hier niet bekend.

Question 7

on the left

Answer 7

links

Question 8

straight ahead

Answer 8

rechtdoor

Question 9

far away

Answer 9

ver weg

Question 10

on the right

Answer 10

rechts

Question 11

He wants another chocolate milk.

Answer 11

Hij wil nog een chocolademelk.

Question 12

What do you want to drink?

Answer 12

Wat wil je drinken?

Question 13

We would like (want) three cups (of) coffee.

Answer 13

We willen drie kopjes koffie.

Question 14

Could you (pl.) come to the café on the corner?

Answer 14

Kunnen jullie naar het café op de hoek komen?

Question 15

Can I bring you (formal) something to drink?

Answer 15

Kan ik u iets te drinken brengen?

Question 16

He cannot drink beer (lit. He can no beer drink) because he’s driving (by car).

Answer 16

Hij kan geen bier drinken omdat hij met de auto rijdt.

Question 17

Could we get some water?

Answer 17

Kunnen we nog wat water krijgen?

Question 18

I feel like a nice cup (of) tea.

Answer 18

Ik heb zin in een lekker kopje thee.

Question 19

I would like a cup (of) coffee.

Answer 19

Ik wil graag een kopje koffie.

Question 20

the latte (lit. coffee inverted)

Answer 20

de koffie verkeerd

Question 21

the water

Answer 21

het water

Question 22

the small beer

Answer 22

het biertje

Question 23

the milk

Answer 23

de melk

Question 24

I feel like a little cheese roll.

Answer 24

Ik heb zin in een broodje kaas.

Question 25

The little pancake is very tasty.

Answer 25

Het pannenkoekje is erg lekker.

Question 26

Do you want a little beer or a little wine?

Answer 26

Wil je een biertje of een wijntje?

Question 27

May I have a little bread roll?

Answer 27

Mag ik een broodje?

Question 28

That is a small country.

Answer 28

Dat is een klein landje.

Question 29

Can (may) I order?

Answer 29

Mag ik bestellen?

Question 30

Can (may) we (have) the check?

Answer 30

Mogen we de rekening?

Question 31

For me a portion (of) cheese, please.

Answer 31

Voor mij een portie kaas, alstublieft.

Question 32

I’ll take a ham bread roll.

Answer 32

Ik neem een broodje ham.

Question 33

The little cake was tasty.

Answer 33

Het taartje was lekker.

Question 34

The pancakes are tasty.

Answer 34

De pannenkoeken zijn lekker.

Question 35

the restaurant

Answer 35

het restaurant

Question 36

the bread roll

Answer 36

het broodje

Question 37

the fries

Answer 37

de patat

Question 38

the pancake

Answer 38

de pannenkoek

Question 39

French

Answer 39

Frans

Question 40

English

Answer 40

Engels

Question 41

Dutch

Answer 41

Nederlands

Question 42

German

Answer 42

Duits

Question 43

I don’t understand (lit. it).

Answer 43

Ik versta het niet.

Question 44

Which languages do you (sg., informal) speak?

Answer 44

Welke talen spreek je?

Question 45

What does that mean?

Answer 45

Wat betekent dat?