BA1A-2 WEEK 7 HART Flashcards

1
Q

Wat zijn de 2 functies van bloed

A

1 Transport functie: vervoeren gassen voedingsstoffen ,afvalstoffen ,singaalstoffen en thermoregulatie

2 afweer functie: bloedstolling en immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 4 manieren van warmte afgifte

A
1 straling (radiatie)
2 geleiding (conductie)
3 stroming (convectie)
4 verdamping (evaporatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Door welke zenuwen worden zweetklieren geënerveerd en evt. vasodilalatie

A

Door cholinerge sympathische post-ganglionare huidvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat leidt tot vasoconstrictie

A

Activatie van adrenerge sympathische vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar wordt lichaamstemperatuur geregeld

A

In de area preoptica van de hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar wordt thermogenese geregeld en hoe

A

In de dorsaalmediale hypothalamus

Door rillen en BAT Command (brown adipose tissue)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de steady state (tonic) response

A

De vuurfrequentie van cold/warm receptoren als die een lange tijd op een temperatuur staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de transient (phasisch) response

A

Een korte verandering (stijging) van de vuurfrequentie van cold/warm receptoren na een tijd gaat de transient response over in een steady state response

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke ionkanalen zijn gevoelig voor kou (en menthol)

A

TRP M8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke ionkanalen zijn gevoelig voor warmte (en hete pepers capsaIïcine)

A

TRP V1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de 4 manieren van warmteproductie

A
  1. verhoogde spiertonus (γ-lus via de formatio reticularis in de hersenstam)
  2. rillen en klappertanden
  3. willekeurige bewegingen
  4. BAT (verbranding bruin vet weefsel via sympathische activatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar in het lichaam ligt frequent bruinvetweefsel

A
  1. nek

2. supraclavicularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar in het lichaam ligt niet frequent bruinvetweefsel

A
  1. mediastinum (para-aortic)
  2. para vertebraal
  3. suprarenal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke receptoren bevat bruinvetweefsel

A

β-adrenerge receptoren, onder invloed van het (ortho) sympathische zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar ligt bruinvet

A

Naast de schouders, in de beurt van sympathische ganglia en de bijnieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke receptoren in gladspierweefsel leiden tot vasoconstrictie

A

α1-receptoren (als noradrenaline aan alpha 1 receptor bind dan ontstaat een cascade die ca2+ afgifte tot gevolg heeft wat weer leidt tot contractie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doen α1 receptoren

A

verlaagt bloedflow door vasoconstrictie onder anderen naar de darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doen β1 receptoren

A

verhogen geleiding, snelheid en contractie kracht van het hart

19
Q

Wat doen β2 receptoren

A

relaxatie van de gladspieren in de bronchïen

20
Q

Wat is apicale huid

A

apicale huid bevat glomus lichamen (atriovenous anastomosis)

21
Q

Waar in het lichaam zit apicale huid

A

In de oorlellen en de fingertopen

22
Q

Waaneer is glomus lichaam actief

A

Als de sympaticus inactief is want de sympaticus leidt tot vasoconstrictie van de glomus lichaam

23
Q

Hoe stijgt de lichaamstemperatuur bij koorts

A

perogene cytokines gaan door de bloed-hersen barrière waarna ze aankomen in de area preoptica van de hypothalamus daar scheiden ze prostaglandine E2 uit die de warmte gevoelige neuronen remt wat als gevolg een hogere set temp. van het lichaam betekent

24
Q

Door welke soort stoffen word de vorming van prostaglandine E2 geremd

A

Door cyclo-oxygenase bv. aspirine

25
Q

Wat is hematocriet (HT)?

A

Hematocriet is het volume van bloed dat door rode bloedcellen (erytrocyten) wordt ingenomen

26
Q

Wat zijn de hematocriet volume van man/vrouw?

A

Man:0.45-0.55
Vrouw: 0.40-0.50

27
Q

Waar bestaat plasma uit?

A

92% water, 8% plasma eiwitten, zouten en organische moleculen

28
Q

Wat zijn voorbeelden van organische moleculen?

A
  • vitamine
  • vetzuren
  • glucose
  • koolhydraten
29
Q

Wat zijn voorbeelden van plasma eiwitten?

A
  • fibrinogeen (een stollingsfactor wordt omgezet in fibrine)
  • albumine (meest voorkomend zorgt voor osmotische druk, water aanzuigend)

globuline (zwaarder dan albumine)

30
Q

Wat is serum?

A

plasma-stollingsfactoren

31
Q

Hoe stimuleer je extra erytrocyt aanmaak?

A

Via Erytropoëtine (EPO) epo is een groeifactor

en via hoogte want minder zuurstof

32
Q

Wat is de volgorde van eiwitten + naar - bij scheiding van bloed via electroforese (scheiden op basis van lading)?

A
  • Albumine
  • α-Globuline
  • β-Globuline
  • γ-Globuline
33
Q

Wat doen α-Globuline, β-Globuline en γ-Globuline?

A
  • α-Globuline o.a enzym inhibitoren, transport-eiwitten
  • β-Globuline o.a transferrine, LDL(Cholesterol)
  • γ-Globuline o.a immunoglobuline
34
Q

bij welke globuline is een stijging een aanwijzing op ziekte?

A
  • γ-Globuline (zijn o.a immunoglobuline)
35
Q

Welke form hebben erytrocyten?

A

Erytrocyten hebben een biconcave vorm

36
Q

Welke glycaan-groepen hebben de verschillende bloedgroepen?

A

O=…
A=GalNAc
B=Gal
AB=GalNAc+Gal

37
Q

Wat zijn de verhoudingen van de bloedgroep?

A
A= 43%
B= 9%
AB= 3%
O= 45%
38
Q

Waar en door wat worden trombocyten aangemaakt?

A

Trombocyten worden aangemaakt door megakaryocyten in het beenmerg

39
Q

Waarom kunnen trombocyten tot niet echte cellen worden gerekend?

A

Want ze worden aangemaakt door afsnoeringen van het cytoplasma van megakarocyten

40
Q

Wat is de functie van trombocyten?

A

1 hechting van trombocyten aan beschadiging vaatwand

2 activatie van stollingscascade: protrombine->trombine
trombine leid tot fibrinogeen->fibrine

41
Q

Wat is sferocytose?

A

Een ziekte waarbij de erytrocyten geen biconcave vorm maar een sferocyt zijn (bolvormige cel) bij deze ziekte is de cel veel gevoeliger voor afbraak en is de gaswisseling minder effectief dus minder O2 opnamen.

42
Q

Wat veroorzaakt sferocytose?

A

Ankerine(bal) gebonden aan band 3 en band 4.2 op het membraan ontbreekt spectrine a en b chain kunnen dus niet verankert worden die zelf weer ook verbonden zijn aan 4.1 band(vierkant) die verbonden is met 2 glycophorine C

43
Q

Hoe worden leukocyten en erytrocyten van elkaar gescheiden?

A

Met ficoll (suikeroplossing) en centrifugeren