Analogieën Flashcards

1
Q

Wat is een functionele analogie?

A

Functioneel
Een schep gebruik je om te graven.
Een fiets gebruik je om te fietsen.
Een auto gebruik je om te rijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een overtreffende trap of fasering analogie?

A

De overtreffende trap van slecht is verschrikkelijk.
Als je water voldoende verhit, leidt het tot stoom.
Als je ijs voldoende verhit, leidt het tot water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een synoniem analogie?

A

Begrenzen is een synoniem van inperken.
Begin is een synoniem van aanvang.
Dwingen is een synoniem van forceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een tegenstelling analogie?

A

Lelijk en mooi zijn tegenstellingen.
Donker en licht zijn tegenstellingen.
Zonsopkomst en zonsondergang zijn tegenstellingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een kenmerkende eigenschap analogie?

A

Een kenmerkende eigenschap van suiker is dat het zoet
Een kenmerkende eigenschap van gras is dat het groen
Een kenmerkende eigenschap ven sneeuw is dat het wit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een gebrek aan analogie?

A

Iemand met dorst heeft gebrek aan vocht.
Iemand die platzak is, heeft een gebrek aan geld.
Iemand die dakloos is, heeft gebrek aan woonruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een definitie analogie?

A

Een jongen is altijd mannelijk.
Een opa is ouder dan zijn kleinzoon.
Amsterdam is de hoofdstad van Nederland.
De maan draait om de Aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een typering analogie?

A

Een tafel is een type meubelstuk.
Een poedel is een type hond.
Een toilet type in de badkamer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een onderdeel van het geheel analogie?

A

Een poot is onderdeel van een tafel.
Een mes is onderdeel van een bestek.
Een vleugel is onderdeel van een vliegtuig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 9 meest voorkomende analogieen

A
  1. Functioneel
  2. Overtreffende Trap / Fasering
  3. Synoniem
  4. Tegenstelling
  5. Kenmerkende eigenschap
  6. Gebrek aan
  7. Definitie
  8. Typering / Categorisering
  9. Onderdeel van het geheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de hulpzinnen die je kunt gebruiken voor analogieen?

A
  1. Functioneel: hierbij wordt vaak een gebruiksvoorwerp beschreven of een werkwoord waarvoor je het gebruiksvoorwerp voor kunt gebruiken. De zin is hier ‘wordt gebruikt voor’ ‘kun je gebruiken voor’, etc.
  2. Overtreffende trap of fasering: zoek naar vergroot of verkleinwoorden. Bekende stadia zijn pop en rups, 2D en 3D vormen, ijs en water, etc.
  3. Gebrek aan: dit is een verwante analogie met kenmerkende eigenschap. Iemand in de gevangenis heeft geen vrijheid. Er zijn echter zo veel mogelijkheden met deze specifieke manier van het maken van een analogie, dat het een eigen categorie is. Dit zijn analogieën waarbij het verband soms lastig te vinden is, maar als de overige categorieën niet van toepassing zijn, is dit al snel een optie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het stappenplan voor analogieen?

A

Formuleer een zin met de gegeven analogie.

Pas deze zin toe op alle antwoordmogelijkheden.

Als je geen perfect verband kan vinden, herhaal stappen 1 & 2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly