420-522 onr-dep Flashcards
1
Q
subire
A
eo
subii subitum
ondergaan, bestijgen, naderen
1
Q
auferre
A
auffero
abstuli ablatum
wegnemen
2
Q
conferre
A
confero
contuli collatum
bijeenbrengen, vergelijken
3
Q
posse
A
possum
potui -
kunnen
4
Q
ire
A
eo
ii itum
gaan
5
Q
malle
A
malo
malui -
liever willen
6
Q
novisse
A
novi notum
kennen
7
Q
velle
A
volo
volui -
willen
8
Q
ait
A
ait -
zegt hij/zij
9
Q
licere +
A
dat
licet
licet -
het is toegelaten
10
Q
afferre
A
affero
attuli allatum
brengen (naar)
11
Q
superesse
A
supersum
superfui -
overblijven
12
Q
accidere
A
accidit
accidit -
het gebeurt
13
Q
referre
A
refero
rettuli relatum
terugbrengen, rapporteren
14
Q
nolle
A
nolo
nolui -
niet willen