320-419 vnw Flashcards
1
Q
ego
A
pers vnw
ik
2
Q
tu
A
pers vnw
jij
3
Q
is, ea, id
A
pers + aanw vnw
hij zij het + die dat
4
Q
nos
A
pers vnw
wij
5
Q
vos
A
pers vnw
jullie
6
Q
se
A
pers vnw
zich
7
Q
quisquam
A
onb vnw
iemand, iets
8
Q
nihil
A
onb vnw
niets
9
Q
quidam
A
onb vnw
iemand, iets + een, sommigen
10
Q
(ali)quis
A
onb vnw
iemand, iets + een, sommigen
11
Q
quisquis
A
onb vnw
al wie, al wat
12
Q
quisque
A
onb vnw
ieder, iedereen + iedere, elke
13
Q
nemo
A
onb vnw
niemand
14
Q
ipse
A
aanw vnw
zelf, precies
15
Q
iste
A
aanw vnw
die dat