20-21 her Flashcards

1
Q

Met welke test kan primaire bijnierschorsinsufficiëntie worden aangetoond?
A 1 mg dexamethason suppressietest
B plasma adrenaline en noradrenaline bepaling
C zoutbelastingstest
D ACTH stimulatietest

A

ACTH stimulatie test.
dexamethason is bij hypercortisolisme, zoutbelasting bij pha en plasma noradrenaline bij tumor bijniermerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke van de volgende laboratoriumafwijkingen kunnen worden gezien bij een 46-jarige man met primair
hyperaldosteronisme?
A hoog plasma renine, hoog plasma aldosteron, hoog plasma kalium
B hoog plasma renine, laag plasma aldosteron, laag plasma kalium
C laag plasma renine, hoog plasma aldosteron, hoog plasma kalium
D laag plasma renine, hoog plasma aldosteron, laag plasma kalium

A

laag renine (onderdukt), hoog aldosteron en laag kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke laboratorium afwijking kan worden vastgesteld bij een patiënt met een feochromocytoom?
A verhoogde plasma aldosteron waarde
B verhoogde plasma (nor)metanefrine waarde
C verhoogde plasma renine waarde
D verhoogde plasma cortisol waarde

A

bij feochromocytoom: hoog metanefrine (afbraakproduct adrenaline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat kan een oorzaak zijn van primaire bijnierschorsinsufficientie?

A

Antistoffen tegen bijnierschorscellen, bilaterale metastasen en congenutale bijnierschorshyperplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke twee processen in het doel weefsel zijn, naast schildklierhormoon productie door de schildklier, bepalend voor de
beschikbaarheid van schildklierhormoon in weefsels? (2p)

A
  1. OPname van schildklierhormoon door transporteiwitten
  2. metabolisme van schildklierhormoon door dejodases
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hieronder staan verschillende stappen van de schildklierhormoon synthese.
Plaats deze stappen in de juiste volgorde.

A
  1. opname jodide uit circulatie
  2. afgifte jodide
  3. jodering tyrosine residues in tg
  4. Opname tg in foliculaire cel
  5. hydrolyse tg in lysozymen
  6. afgifte t4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De hielprik wordt gebruikt om te screenen voor een mogelijke congenitale hypothyreoïdie. In Nederland wordt, in tegenstelling tot
een aantal omringende landen, eerst het T4 bepaald en als afwijkend ook het TSH.
Wat is een belangrijk voordeel van deze methode? (2p)

A

een secondaire of tertiaire hypothyreoidie wordt op deze wijze ook gevonden (2p

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een 20-jarige patiënte heeft een MEN-2a-syndroom. Er is een feochromocytoom van de rechter bijnier vastgesteld, met een diameter van
36 mm. Er zijn geen uitzaaiingen aanwezig. Een resectie van de rechter bijnier wordt gepland.
Welke onderstaande bewering is juist bij de operatieve behandeling van een feochromocytoom?
A de diagnose feochromocytoom moet eerst worden bevestigd met een biopt van de bijnier
B een feochromocytoom wordt nooit via een laparoscopie geopereerd, maar de ingreep gebeurt via een laparotomie
C perioperatief is goede alfa-adrenerge blokkade noodzakelijk om een hypertensieve crisis te voorkomen
D perioperatief is het belangrijk hydrocortison in hoge dosis toe te dienen om een Addisonse crisis te voorkomen

A

C, alfablokkade nodig om hypertensieve crisis te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij welke tumor(en) van de schildklier is een amyloïde depositie te verwachten?
A medullair carcinoom
B papillair carcinoom
C anaplastisch carcinoom
D folliculair carcinoom
E metastase

A

bij medullair carcinoom amyloide depositie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke histologische afwijkingen zijn kenmerkend voor recent ontstaan struma?
A cystevorming
B verkalking en retractie van de klier
C toename aantal- en grootte van follikels, vaak onregelmatig verdeeld
D amyloïde neerslag
E botmetaplasie

A

toename aantal en grootte follikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een struma van de schildklier is een veel voorkomende bevinding.
1. Leg uit wat het verschil is tussen endemisch struma en sporadisch struma. (1p)
2. Wat is de groeistoornis op celniveau van de zwelling die we struma noemen? (1p)
3. Welke benaming geven we aan struma die overproductie van T3/T4 geven? Hoe heeft de situatie zonder overproductie
dan? (1p)

A
  1. Endemisch struma is bij groot deel populatie en jongere leeftijd
  2. hyperplasie, hypertrofie
  3. zonder overproductie euthyreoot struma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is in klinische studies de gemiddelde stijging van de BMD van de lumbale wervels na 10 jaar gebruik van
alendroninezuur?
A 2%
B 8%
C 14%
D 20%

A

8% bij alendroninezuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is in klinische studies de gemiddelde stijging van de BMD van de lumbale wervels na 10 jaar gebruik van
denosumab?
A 2%
B 8%
C 14%
D 20%
Vraag 40 − 040 − O

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hypofyse adenomen kunnen ‘ silent’, ‘ producerend’ of ‘non-producerend’.
1. Licht de verschillen tussen deze drie benamingen toe. (1p)
Patienten met corticotrofe adenomen kunnen hyperpigmentatie hebben.
2. Welke stof veroorzaakt dit en hoe werkt de stof? (1p)
Niet alleen corticotrofe adenomen kunnen Cushing syndromen veroorzaken.
3. Welke corticotrofe groeistoornissen kunnen dat ook? (1p)

A
  1. non producerend is helemaal niet producerend. silent is producerend op celniveau en producerend is gebonden aan symptomen
  2. pomc, voorloper msh
  3. ectopische tumoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem de drie belangrijkste kenmerken van een delirium. (3p)

A

actute verwardheid, aandachtsstoornissen en fluctuerend beloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Van welke neurotransmitter is de concentratie in de hersenen van patiënten met de ziekte van Alzheimer altijd verlaagd?
A acetylcholine
B dopamine
C serotonine
D noradrenaline

A

acetylcholine

17
Q

Soms leidt het gebruik van geneesmiddelen tot nieuwe ziektes. Zo krijgen gebruikers van antipsychotica vaak last van de ziekte van
Parkinson.
Waar is hier in zo’n geval sprake van?
A idiosyncrasie
B iatrogeniteit
C teratogenese
D mutagenese

A

iatrogeniteit