1.2 Flashcards
1
Q
Bindingen
A
Je bent afhankelijk van andere mensen
2
Q
Economische bindingen
A
Dit heb je bijvoorbeeld met je: baas, of mensen die je spullen maken
3
Q
Kennisbindingen
A
Mensen die jou iets leren
4
Q
Gevoelsbinding
A
Met je geliefde,vrienden,familie zijn we verbonden
5
Q
Overheid
A
Zorgt voor onderwijs,verkeer,gezondheid zorg
6
Q
Sociale cohesie
A
Als mensen bij elkaar horen of het gevoel hebben dat ze bij elkaar
7
Q
Wij-gevoel
A
Groep of samenleving
8
Q
Polarisatie
A
Ze staan scherp tegen over elkaar