100 Vragen Toets Flashcards

1
Q

Wanneer geef je op met een totaal van 15?

A

Alleen tegen een dealer 10.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Q: Wat doe je met een harde 12 tegen een dealer met een 5?

A

A: Blijf staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Q: Je hebt een paar 6’s tegen een dealer met een 2. Wat doe je?

A

A: Splits.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Q: Wat doe je met een paar 7’s tegen een dealer met een 4?

A

A: Splits.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Q: Waar/Niet Waar: Een zachte 16 moet je altijd slaan tegen een dealer met een 8.

A

A: Waar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Q: Tegen een dealer met een aas, een harde 14 moet je ___.

A

A: Slaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Q: Wat doe je met een zachte 17 tegen een dealer met een 5?

A

A: Verdubbel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Q: Je hebt een harde 10 tegen een dealer met een 7. Wat doe je?

A

A: Verdubbel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Q: Wat doe je met een zachte 14 tegen een dealer met een 6?

A

A: Verdubbel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Q: Waar/Niet Waar: Bij een harde 15 tegen een dealer met een aas geef je op.

A

A: Niet waar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Q: Je hebt een paar 3’s tegen een dealer met een 6. Wat doe je?

A

A: Splits.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Q: Wat doe je met een paar 9’s tegen een dealer met een 8?

A

A: Splits.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Q: Tegen een dealer met een 10, een zachte 13 moet je ___.

A

A: Slaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Q: Wat doe je met een zachte 20 tegen een dealer met een aas?

A

A: Blijf staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Q: Je hebt een harde 9 tegen een dealer met een 3. Wat doe je?

A

A: Verdubbel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Q: Wat doe je met een paar 4’s tegen een dealer met een 6?

A

A: Splits.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Q: Waar/Niet Waar: Bij een paar 5’s verdubbel je tegen een dealer met een 4.

A

A: Waar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Q: Wat doe je met een zachte 18 tegen een dealer met een 10?

A

A: Slaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Q: Je hebt een zachte 19 tegen een dealer met een 6. Wat doe je?

A

A: Verdubbel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Q: Wat doe je met een harde 12 tegen een dealer met een 4?

A

A: Blijf staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Q: Waar/Niet Waar: Een paar 7’s splitst tegen een dealer met een 5.

A

A: Waar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Q: Tegen een dealer met een aas, een zachte 17 moet je ___.

23
Q

Q: Wat doe je met een harde 16 tegen een dealer met een 10?

24
Q

Q: Je hebt een harde 14 tegen een dealer met een 5. Wat doe je?

A

A: Blijf staan.

25
Q: Wat doe je met een zachte 15 tegen een dealer met een 9?
A: Slaan.
26
Q: Waar/Niet Waar: Een harde 11 verdubbelt tegen een dealer met een aas.
A: waar.
27
Q: Wat doe je met een zachte 13 tegen een dealer met een 8?
A: Slaan.
28
Q: Je hebt een paar 2's tegen een dealer met een 5. Wat doe je?
A: Splits.
29
Q: Wat doe je met een zachte 16 tegen een dealer met een 4?
A: Verdubbel.
30
Q: Waar/Niet Waar: Een harde 9 verdubbelt tegen een dealer met een 8.
A: Niet waar.
31
Q: Je hebt een zachte 14 tegen een dealer met een 5. Wat doe je?
A: Verdubbel.
32
Q: Wat doe je met een harde 13 tegen een dealer met een 6?
A: Blijf staan.
33
Q: Wat doe je met een zachte 18 tegen een dealer met een 7?
A: Blijf staan.
34
Q: Waar/Niet Waar: Een paar 6's splitst tegen een dealer met een 5.
A: Waar.
35
Q: Tegen een dealer met een aas, een zachte 15 moet je ___.
A: Slaan.
36
Q: Wat doe je met een harde 12 tegen een dealer met een 6?
A: Blijf staan.
37
Q: Je hebt een zachte 17 tegen een dealer met een 6. Wat doe je?
A: Verdubbel.
38
Q: Wat doe je met een paar 8's tegen een dealer met een 5?
A: Splits.
39
Q: Waar/Niet Waar: Een paar 4's splitst tegen een dealer met een 6.
A: Waar.
40
Q: Wat doe je met een zachte 13 tegen een dealer met een 7?
A: Slaan.
41
Q: Tegen een dealer met een 4, een harde 10 moet je ___.
A: Verdubbel.
42
Q: Je hebt een harde 14 tegen een dealer met een 3. Wat doe je?
A: Slaan.
43
Q: Wat doe je met een zachte 16 tegen een dealer met een 5?
A: Verdubbel.
44
Q: Waar/Niet Waar: Een zachte 20 blijft altijd staan.
A: Waar.
45
Q: Wat doe je met een harde 11 tegen een dealer met een 6?
A: Verdubbel.
46
Q: Je hebt een zachte 18 tegen een dealer met een aas. Wat doe je?
A: Slaan.
47
Q: Wat doe je met een zachte 14 tegen een dealer met een 5?
A: Verdubbel.
48
Q: Tegen een dealer met een 10, een zachte 15 moet je ___.
A: Slaan.
49
Q: Wat doe je met een zachte 18 tegen een dealer met een 6?
A: Verdubbel.
50
Q: Waar/Niet Waar: Een paar 9's splitst tegen een dealer met een 6.
A: Waar.
51
Q: Wat doe je met een paar 5's tegen een dealer met een 8?
A: Verdubbel.
52
Q: Je hebt een zachte 13 tegen een dealer met een 6. Wat doe je?
A: Verdubbel.
53
Q: Wat doe je met een zachte 15 tegen een dealer met een 7?
A: Slaan.